Met grote kwaaie stappen liep de Kunstenaar voor het lege
witte vlak van een enorm opgezet doek geplaatst op een verrijdbare ezel.
Grommend en knetterend balde de Artiest zijn met verf besmeurde knuisten in
zijn broekzakken. Opeens liep hij naar een hoek van het hoge atelier en begon
in een map met voorstudies te bladeren, de tekeningen die hem niet bevielen
achter zich werpend. Eindelijk na minutenlang ritselen en verscheuren, vond Hij
wat Hij zocht.
Een tekening van een naakt met tanden als olifantspoten,
ogen als honkballen en haar dat nog het meest op prikkeldraad leek. Haar
gigantische borsten priemden twee kanten uit als grimmige granaatkoppen. Tussen
haar enorme walvisdijen ontsproot een enorme bos rotan, als de bundel roeden om een bijl gedrapeerd op het
fascistische wapen van de Italiaanse fascismoclatura…
Kauwend op een al lang
gedoofde sigaar liep de Artiest ermee naar de ezel en prikte de tekening in een
bovenhoek van het linnen.
Eerst aarzelend, maar allengs bruusker tekende hij met Oost-Indische
inkt de contouren van het afgrijselijke
lichaam op het maagdelijke wit van het nog nagloeiende linnen. Snuivend van
ingehouden expressiedrift, vergoot Hij liters peperdure inkt en kneep als in
een vlaag van uitbarstende razernij enkele tubes leeg op een verrijdbaar palet.
Met een brede kwast begon Hij de verf te mengen tot het een gore en groene brei
was geworden. Dezelfde kwast gebruikte Hij om het goedje binnen de contouren
uit te smeren, ook al kon je het geen smeren noemen, eerder moordlust.
Triomfantelijk grijnzend, z’n afgebrokkelde stompjes van gelig witte tanden
blootleggend, deed Hij enkele stappen achteruit om het voorlopige resultaat op
gepaste afstand te bekijken. Kreunend en met bruine kwijl afkomstig van de afgekauwde
sigaarpeuk, werkte Hij gestaag door.
Eindelijk! “Finito.” Bracht Hij steunend van dorst en
vermoeidheid uit. Met nu zekere hand zette de Artiest Zijn handtekening onder
het geval van zijn expressieve uiting.
Akte 2
Madame Klapvoet van Buurenscha, ook Schampertje genoemd, de
galeriehoudster van de alom historisch bekend staande galerie in een uithoek
van de Randstad alwaar de Kunstenaar zich verwaardigd had om zijn oeuvre te
laten aanschouwen door de burgers van het slaperige provinciestadje, liep
drukdoenderig rond in de smalle pijpenla dat dienst deed als foyer voor haar
exquise galerie. Onderdanig knikkend en schamper lachend (vandaar Schampertje)
naar gelang het uitkwam en welke persoon het betrof liep ze kwijlend langs de meesterwerken
van de al wat oudere Kunstenaar. Hier en daar wees ze een saillant detail aan
om in essentiële termen de existentialistische peremptoire en hoogdravende
duidingen te ontsluieren aan de burgemeester van het klef slaperige stadje.
“Wat is dit?” Vroeg de nog jonge burgemeester bij het zien
van des Kunstenaars laatste meesterwerk, dat wij in heel haar medusiaanse
exaltie hebben mogen aanschouwen in paragraaf 1. Madame Klapvoet et cetera keek
even rond, zichtbaar in verwarring gebracht door de vraag van de burgemeester.
Daar ontwaarde ze de Kunstenaar, gezellig koutend in een groepje dat
hoofdzakelijk werd gevormd door langbenige dames in felle jurken en een eenzame
vriend die peinzend aan z’n baardje stond te trekken. “Ach Maestro, zoudt U zo
vriendelijk willen zijn en de burgemeester meer over dit pregnante werk willen
vertellen?”
Waardig schreed de Artiest naar de plek waar zijn aanwezigheid
zo danig gewenst was. “Ach daar bent U dan,” kraaide madame Klapvoet et cetera
met haar kenmerkende stem, met een ietwat kroelende ondertoon. “De burgemeester
wil bij dit masterpiece of modern art ontsproten werk een nadere uitleg over
Uwer nobele bedoelingen achter dit welhaast klassieke piece de resistance. U
kunt dat als de beste.” Dat liet de Kunstenaar zich natuurlijk niet twee keer
zeggen, net zo min hij welzeker door had dat de verzamelde regionale pers
meeluisterde en de camera’s lieten klikken.
Dus knikte Hij minzaam en stak zijn betoog af: “Dit is de
sociaal economische aanklacht tegen de mensonterende omstandigheden waarin de
hedendaagse proleet moet leven,” Kweelde hij in z’n karakteristieke falsetstem.
“In het bijzonder de uitkeringsgerechtigden die beroofd van hun generieke en
zeer voldoening gevende werk, nu worden gedwongen datzelfde werk te doen voor
nut en bevrediging van diezelfde maatschappij of samenleving die te beroerd is
zelf iets te doen aan wat er blijft liggen aan belangrijk en zeer essentieel
geachte werkzaamheden. Zoals het bemensen van de Voedselbank en het vegen van
straten.” De burgemeester knikte
bedacht. “En anderzijds de extravagante rijkdom van enkelen, meestal afstammend
van oorlogswinstmakers, of zelf hun kapitaal hebben vergaard door flink mee te
werken aan de oorlogsinspanningen heden te dagen.” Vervolgde de Artiest zijn
betoog, nog steeds in kalme en rustige bewoordingen, anders dan de woede
tijdens het maakproces. De socialistische burgemeester klapte opgetogen in zijn
handen en kraaide dat het in den kunstwereld nauwelijks meer voorkwam dat een
kunstenaar open en expliciet uitkwam met maatschappij kritiek. “Dit gaan we
vieren, met een goed glas!” Een klaterend applaus klonk op in de inmiddels benauwde
en stampvolle ruimte.
Minzaam knikte het Genie in zijn achterhoofd al repeterend
hoe het verhaal te vertellen tegen de burgemeester van het rechtse villadorp in
Brabant, de volgende halte van zijn expositietournee.
Nb...
“Alles doet geloven dat er een zeker punt in onze geest
bestaat waarop het leven en de dood, de werkelijkheid en de fantasie, het
verleden en de toekomst, het meedeelbare en het niet-meedeelbare, het hoge en
het lage ophouden te worden ondergaan als tegenstellingen. Men zou dan ook in de activiteit van de
surrealisten tevergeefs een andere drijfveer zoeken dan de uitsluitende hoop
dit punt te bepalen.” André Breton uit ‘Tweede manifest van het Surrealisme’
https://www.youtube.com/watch?v=pjAQOlxmohc
BeantwoordenVerwijderenDe rechtvaardiging van het onuitspreekbare, de verwoording van wat niet verwoord kan worden.
Verwijderen